ROTS IN DE BRANDING
Met een lang weekend in het verschiet, buigen we ons over de atlas. De Waddeneilanden? Hè nee, daar zijn we al zo vaak geweest. De Duitse Wadden dan? Die lijken vast erg op de onze. Hé wacht eens even, Helgoland! Zie dat hele kleine stipje daar in de Noordzee, zo’n zeventig kilometer uit de Duitse kust. In zijn boek ‘Eilanden’ noemde Boudewijn Büch het “een irritant, maar interessant Duits badeiland”, en “het is er heel Duits en heel ongezellig”. Waar wachten we nog op?
Helgoland aan bakboord
Na een ritje van vier uur komen we nog voor het donker aan in Wilhelmshaven. Aan de Helgoland-Kai liggen enkele identieke hotels, stuk voor stuk historische panden. Deze strandhuizen en de strandpromenade werden vlak na de Eerste Wereldoorlog gebouwd, in een tijd dat Wilhemshaven zich wilde profileren als badplaats. In Hotel Seerose betrekken we een mooie kamer. Vanaf ons smalle balkonnetje hebben we een prachtig uitzicht op de promenade, de terrasjes, de dijk en de spiegelgladde zee.
De MS Wilhemshaven vertrekt stipt om negen uur. Het is een zonnige dag en het water blijft kalm tot vlak na het passeren van het laatste waddeneiland. Dan begint het deinen op volle zee. De wind trekt aan. Net wanneer zeeziekte probeert toe te slaan, komt na drie en een half uur varen Helgoland in zicht. Een bevreemdend beeld, zoals het eiland daar voor ons ligt. Onwaarschijnlijk klein en opvallend hoog. Bovenop de rode rots zien we twee zendmasten, een vuurtoren en een dorpje.
Ons schip gaat precies tussen het hoofdeiland en het ernaast gelegen eilandje Düne voor anker. Dan komen de zogenaamde Börteboote toegesneld om de passagiers, naar het ritme van de wild dansende golven, op te vangen. En dat gaat heel vlot; zelfs een rolstoel wordt moeiteloos van boord gezet. Dicht opeengepakt zitten en staan we op het bootje dat ons naar de haven brengt. De bagage wordt met een volgend bootje nagebracht.
Steppen op Helgoland
We zijn helemaal in onze nopjes met het appartement. Om de grote hal heen liggen een woonkamer, twee slaapkamers, de ruime keuken met eethoek en de badkamer. Een tv, veel speelgoed en een tiental boeken over Helgoland. Hier houden we het wel twee nachtjes uit! Boodschappen doen we om de hoek bij de Spar. Door het keukenraam zien we niet veel, want we kijken recht tegen de rotswand van het zogenaamde Oberland aan; ijzeren hekwerken boven ons appartement moeten vallend gesteente opvangen.
Na ons te hebben geïnstalleerd, maken we een verkenningswandeling door het Unterland: het deel van het dorp dat onderaan de rots ligt. Langs de bont geschilderde vissershuisjes van de Hummerbuden en de havens, de zeilboten en de zeeschepen. Aan het Südstrand staat een aantal kanonnen.
Op Helgoland kan je belastingvrij inkopen doen. Het centrum is dan ook een aaneenschakeling van winkeltjes waar sigaretten en drank worden verkocht. Er komen dagelijks veel toeristen. Heel veel. Zij komen met een van de grote schepen of de catamaran vanuit verschillende havens in Duitsland, lopen enkele uurtjes rond om te winkelen en gaan vervolgens om vier uur ‘s middags met de boot weer terug. Zo kan het voorkomen dat er op een dag zo’n 6.000 toeristen rondlopen, want elk schip kan ruim duizend passagiers vervoeren. En dat terwijl het eiland zó klein is, niet eens een volle vierkante kilometer! Dat er ook veel mensen blijven overnachten blijkt wel uit het grote aantal hotels en appartementen.
Helgoland telt ongeveer 2.000 inwoners, maar wanneer wij tijdens onze wandelingen mensen gaan herkennen die we eerder op foto’s in de brochures hebben zien staan, rijst het vermoeden dat het er een stuk minder moeten zijn…
In de vroege avond nemen we de trap met 181 treden naar het Oberland, vanwaar het uitzicht op het Unterland, de havens en het vlakke eiland Düne overweldigend is. Met de zon in onze rug en de strakblauwe lucht ziet alles er heel schilderachtig uit. Het blauw van de zee, het wit van de stranden van Düne, de pastelkleuren van de huizen beneden.
Langs de Nicolai kerk en over de klippen lopen we naar de vuurtoren toe. Een raar eiland. Auto’s en fietsen zijn verboden, maar rolschaatsen mag wel. Een step hebben we ook al gezien. En er rijden enkele suffe electro-treintjes rond, om de toeristen met haast (zij moeten immers de boot terug weer halen) een korte blik op het eiland te gunnen. Er zijn verschillende trappen die leiden naar het Oberland, maar er is ook een lift.
De groen, rood, witte vlag van Helgoland wappert overal. “Grön is dat Land! Rot is de Kant! Witt is de Sand! Dat sünd de Farben von Helgoland!”; slechts eenderde van de ‘Halunders’ spreekt de ‘Halunder Spreek’ nog, een taal die veel weg zou hebben van het Fries.
Helgoland schrijft geschiedenis
De volgende dag doen we de Klippenrandweg, het drie kilometer lange pad dat de rand van het Oberland volgt. In het ooit zo vlakke weideland van Oberland zien we talloze bommenkraters die herinneren aan de bizarre gebeurtenissen op het eiland ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Nu bezetten picknickende bezoekers deze kraters.
Wanneer deed Helgoland precies zijn intrede in de wereldgeschiedenis? Er is een hoop gebeurd, en het eiland mag met recht een rots in de branding genoemd worden. Vast staat dat Sint Willibrord in de 8e eeuw een bezoekje bracht aan Helgoland, waarna de heidense levenswijze werd vervangen door een christelijke, en tevens de naam van het eiland veranderde in ‘Het Heilige Land’ (voorheen ‘Fosetes-Land’).
Door de eeuwen heen viel het eiland in verschillende handen, soms waren het Deense handen, dan weer Duitse. Tot de Engelsen er in 1807 bezit van namen; zij noemden hun eiland ‘Heligoland’. Tijdens die Engelse periode ontwikkelde Helgoland zich als kuuroord. Het stoomschip met de naam ‘De Beurs van Amsterdam’ bracht als eerste badgasten van Hamburg naar het eiland. Later volgden er meer, veel meer. Dankzij het milde klimaat, de stofvrije lucht (er zou zelfs tien keer minder stof voorkomen dan op de toppen van de Alpen!), en de kuur- en badinrichtingen die inmiddels waren aangelegd, werd het eiland al snel een kuuroord van de eerste orde.
In 1890 stond Engeland Helgoland weer af aan Duitsland, in ruil voor het aan de Oost-Afrikaanse kust gelegen eiland Zanzibar (dat nu deel uitmaakt van Tanzania). Op hún beurt gebruikten de Duitsers het eiland vooral als strategisch punt in de strijd tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlogen en het werd een marinebasis. Voor de eilandbewoners was het niet bepaald gemakkelijk om een rustig leventje te leiden. Gedurende de hele Eerste Wereldoorlog werden ze zelfs met z’n allen geëvacueerd, om aan het einde van de oorlog weer naar huis terug te kunnen keren.
Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog was het nogmaals flink raak. Vanaf 1945 brak er een periode aan van bombardementen op Helgoland door geallieerde bommenwerpers. De grote knal kwam in april 1947: met een ongekend grote lading springstof werden niet alleen de enorme versterkingen die de Duitsers hadden aangelegd opgeblazen, maar werd zelfs geprobeerd het hele eiland tot instorten te brengen. Een groot deel van de rotsmassa stortte in zee en stofdeeltjes vlogen tot zes kilometer hoog de lucht in. Maar het eiland bleef overeind staan. Evenals de 82 meter hoge toren voor luchtafweergeschut, waarvan de muur zo sterk was dat deze alle bombardementen kon trotseren. Niet gek dus dat juist díe toren in 1965 als vuurtoren in gebruik werd genomen (met een reikwijdte van 35 zeemijlen het sterkste licht aan de Duitse kust).
Je zou denken dat het eiland nu wel genoeg geplaagd was, maar nee… Als geallieerde bevrijders kregen de Engelsen nu het gezag over Helgoland en gebruikten het als oefenterrein voor bommenwerpers. Totdat onder internationale druk in 1951 werd besloten te stoppen met deze oefeningen. Eindelijk konden de bewoners weer terugkeren naar hun eiland, nadat zij al die tijd op verschillende plekken in het noorden van Duitsland hadden geleefd, en in 1952 werd meteen begonnen met de wederopbouw.
De pinguïn van Helgoland
De zon schijnt. Rechts van ons wat grazende schapen. We zijn al vroeg begonnen met wandelen, om de mensenmassa die om twaalf uur het eiland aan zal doen voor te zijn. Het is tenslotte zaterdag vandaag. Langs de grillig gevormde klifrand komen we na iedere bocht voor een nieuw panorama te staan. Rode rotsen die steil uit zee oprijzen tot een hoogte van ongeveer zestig meter. Op enkele plekken in zee is een dam gebouwd om de golven te breken, en de rotsen te beschermen tegen erosie. De meest in het oog springende rotsen hebben namen zoals ’Der Pastor und seine Frau’, ‘Kleine Kirche’ en ‘Hengst am Kastell’.
We hebben de beste tijd van het jaar uitgekozen, het broedseizoen voor de zeevogels (april tot juni) is in volle gang. Daarna zullen de vogels weer uitvliegen naar de Noordzee, om het volgende jaar pas weer terug te keren. Duizenden meeuwen (voornamelijk drieteenmeeuwen) broeden op de richels van de rotsen. Het is een lawaai van jewelste en de rotsen zijn dik besmeurd met vogelpoep. De meest bijzondere vogel – althans, dat vinden wij – is de zeekoet. De zeekoet is een alk en wordt ook wel ‘de pinguïn van Helgoland’ genoemd, met zijn zwart-witte pak, spitse snavel en pinguïnachtige pootjes. Er broeden ongeveer 2.500 paren op Helgoland, zittend op zorgvuldig uitgekozen plekken: op de rotsen die recht boven zee hangen. De jongen worden namelijk, wanneer ze drie of vier weken oud zijn, door de ouders uit het nest – eigenlijk ligt het ei niet in een nest maar gewoon op een kaal rotspuntje – gelokt en zullen dan de sprong naar beneden maken. Vogelaars komen in juni naar deze zogenaamde ‘Lummensprung’ (‘Lumme’ is Duits voor zeekoet) kijken. Ze springen voornamelijk bij de hoogste rots van het eiland, de ‘Lummenfelsen’, een stukje natuur dat al vanaf 1964 beschermd wordt. Met een oppervlakte van slechts 1,1 hectare het kleinste stukje beschermd natuurgebied met de grootste dichtheid aan broedvogels van heel Duitsland.
Dan zijn er nog de Jan-van-Genten; schitterende, grote zeevogels met een mooie zachtgele kop die ze alleen in de zomer schijnen te hebben. De Jan-van-Gent broedt sinds 1991 op Helgoland, en in tegenstelling tot de zeekoet bouwen zij wél nesten. En hoe! Ze slepen van alles mee, hun nest lijkt wel één grote vuilnisbak. Vooral de blauwe visnetten die ze graag als bouwmateriaal gebruiken vallen al van grote afstand op. Al die touwtjes in hun nest zijn natuurlijk ontzettend gevaarlijk voor de jongen. Meteen al het eerste op Helgoland geboren jong raakte verstrikt in zulke netten en ondanks hulp van de vogelwacht kon het niet gered worden.
De zilvermeeuw daarentegen wordt meer als een probleemvogel beschouwd. Ze eten de eieren en kuikens van zowel hun eigen soort als van andere vogels. Daarom wordt hun bestand op Helgoland, ter bescherming van de andere soorten, op peil gehouden tot circa tweehonderd paar.
Helgoland is juist daarom zo bijzonder: hier komen vogels voor die in de verre omtrek niet voorkomen. Je vindt ze pas weer aan de steile kusten van Noorwegen, Bretagne of Schotland. Terwijl je op Düne, het buureilandje dat meer weg heeft van een waddeneiland, dezelfde vogels tegenkomt als aan de kust van Duitsland en Nederland. Behalve broedvogels vliegen er in het voor- en najaar ook nog eens enorme aantallen trekvogels over het rotseiland. De vogelwacht houdt dit nauwkeurig bij en vangt elk jaar zo’n 20.000 trekvogels om ze te ringen en te registreren. Zo komen ze meer te weten over hun trekroutes. Ooit werd een op Helgoland geringde vogel teruggevonden in Siberië!
Het recht van de Helgolander
Voor de noordwestpunt van het eiland staat de prachtige ‘Lange Anna’, een vrijstaande rotspilaar die door de eilandbewoners ‘Nadhuurn Stak’ of ‘Hengst’ wordt genoemd. Deze Anna had het niet gered als zij niet actief beschermd werd tegen de ondergang in zee. We nemen de trap weer naar beneden. Voor ons ligt het Noordstrand. Van en naar het eilandje Düne zien we tientallen vliegtuigjes gaan. Het is vast heel druk in het Unterland vandaag…
Het Noordstrand nodigt niet echt uit tot zonnebaden. We rusten even uit op dit rommelige strand en kijken naar de scholeksters om ons heen. Enkele eidereenden zwemmen voor ons in zee. Uitgehongerd lopen we via de Kurpromenade terug naar het dorp om een hapje te eten. Nogmaals lopen we langs de kleurige huisjes van de Hummerbuden. Deze vissershuisjes werden in de jaren vijftig gebouwd om gereedschap in op te bergen. Nu worden ze vooral gebruikt als galerie of souvernirwinkel. Vijf enorme schepen liggen tussen het hoofdeiland en Düne voor anker. Alleen de catamaran mag in de haven aanleggen. Het is inmiddels vrij warm geworden en de lucht is strakblauw.
Bijna vier uur. Bij de Landungsbrücke slaan we de drukte gade van de vertrekkende toeristen; boordevolle Börteboten gaan af en aan. De meeste mannen van Helgoland zouden leven van die Börteboten, en niet meer van de visvangst zoals vroeger. Het schijnt zelfs dat aanmeren in de haven verboden is en alleen de vissers van Helgoland het recht hebben de bezoekers aan wal te zetten. Werkverschaffing? Per bootje varen maar liefst vier Helgolanders mee. Nee, zo komt vast niemand zonder werk te zitten. Bovendien is het 's zomers ook nog eens zaak twee banen te hebben, om de vrijwel toeristenloze winter te kunnen overbruggen.
Geen Helgoland zonder Düne
Op de laatste dag staat ons nog maar één ding te doen: naar Düne toe. De overtocht per Dünenfähre duurt maar een paar tellen. Lopend over het Noordstrand zien we direct een paar koppies met grote ogen uit het water opduiken. Zeehonden! Wanhopig probeer ik foto’s van ze te maken, maar steeds wanneer ik de ontspanner indruk verdwijnt het koppie weer snel onder water. Druk doende zie ik man en kind alvast verder lopen langs het strand. Maar wanneer ik mij later weer bij hen voeg blijken zij al geruime tijd een veel gemakkelijkere foto-prooi te aanschouwen: tientallen zeehonden en kegelrobben (ofwel grijze zeehonden, een veel zwaardere soort) liggen daar zomaar op een kluitje te zonnebaden op het strand. Een mooier plaatje kan ik me niet wensen.
Overal op het strand staan van die heerlijk ouderwetse gevlochten strandkorven, in alle kleuren van de regenboog. Als je het houten hekwerkje weghaalt kan je er heerlijk in gaan zitten, tegen een druk decor van tropische vissen en koralen in een felblauwe zee.
Via het noordoost-strand dat voornamelijk uit grote keien bestaat, lopen we langs het kleine luchthaventje. Vandaag landt hier geen enkel vliegtuigje. In plaats daarvan hebben de meeuwen de landingsbaan volledig in gebruik genomen. Op het Kerkhof van de Naamlozen zien wij de grote klok en een stuk of vijf graven van – zoals de naam al zegt – naamloze schipbreukelingen die hier ooit zijn aangespoeld.
Om twee uur nemen we de boot terug naar het hoofdeiland en tegen vieren brengt een Börteboot ons naar de MS Wilhemshaven. Het is koud geworden, wolken verzamelen zich boven het eiland. Er steekt een kille wind op. Aan boord genieten we van een baggervette Curry Wurst met patat, en praten we na over onze eilandavonturen. Ons is Helgoland allesbehalve irritant gebleken; zelden hebben wij zo’n boeiend weekend gehad!
Tekst en beeld: Monique van Gaal