OMAN PER SALOON CAR
De zee! Wanneer we het vissersdorpje Al Ashkarah binnenrijden ruiken we het meteen, die zilte geur in de koele lucht. Dat is wel even wat anders dan het droge duinzand van de Wahiba Sands, waar we vanmorgen vroeg wegreden. Prachtig was het, dat wel. De roestrode duinen waar we gistermiddag een uurtje of twee regelrechte stunts hadden ondergaan, dune-bashing heet dat. Met een fourwheeldrive en chauffeur keihard door het zand rijden, voortdurend bijna omslaan, loodrecht naar beneden een steile duin af, met de banden vastraken in het rulle zand, je hoofd stoten tegen het dak of het raam na een ruk aan het stuur, opwaaiend duinzand in je ogen krijgen, en er nog van proberen te genieten ook...
Flamingo's en schildpadden
Al Ashkarah is weer een hele andere wereld. Door de smalle straatjes zigzaggen we naar de haven toe, waar een aantal dhows - de traditionele houten vissersboten - op hun kant ligt. Bijna elk huis in dit dorp heeft een prachtige, kleurige uit hout gesneden deur. We vervolgen de weg langs de kust, die in juni 2007 door orkaan Gonu op veel plaatsen verwoest werd. Meerdere malen moeten we een omweggetje maken over de keien. Een grote groep flamingo's foerageert in een binnenwatertje. Te voet naderen we ze stilletjes tot op enkele meters.
Onze bestemming voor vandaag is Ras al Jinz, waar we op zoek zullen gaan naar de groene vrouwtjes zeeschildpadden die hier 's avonds aan land komen om hun eieren te leggen. Voor Omaanse begrippen nu al een toeristische happening. Aan de ingang van het strand wordt hard gewerkt aan een log, fantasieloos gebouw dat een wetenschappelijk centrum en een museum moet gaan huizen. Tot het zover is, kunnen wij nog genieten van de relatieve rust. Temidden van enkele schaars geklede Westerse families die zij aan zij liggen met een handjevol Omaanse families - de vrouwen van top tot teen gehuld in het zwart - brengen we de middag door op het goudgele strand voor een decor van hoge rotsen. Tot klokslag vijf uur, want dan wordt het hele gebied gesloten voor bezoekers om de schildpadden tijd te gunnen aan land te komen. Het wilde water van de Indische Oceaan is zo helder dat je recht door de turquoise golven heen kunt kijken.
Drie kilometer landinwaarts ligt het Al Naseem Tourist Camp, waar we onze intrek nemen in een van de lieflijke hutjes met rieten puntdak en drie bedden. Toiletten en douches zijn voor algemeen gebruik. Een gezellige plek, met in het midden een open restaurantje met witte plastic stoeltjes aan wankele tafels, waar het avondeten in buffetstijl wordt verzorgd.
Pingpongballetjes
Direct na het eten worden alle gasten in konvooi naar het strand gereden. En we zijn de enigen niet! Op de donkere weg is een slinger aan koplampen te zien. Tientallen toeristen hebben in de hotels van Sur en Ras al Hadd een excursie geboekt. We worden verzocht goed te luisteren naar de instructies van de gids. Informatie over de schildpadden wordt in grapjes verpakt om de aandacht van de mensen vast te houden. Terwijl de gidsen het strand af struinen met een zaklamp, moeten wij in groepjes wachten. Al snel wordt de eerste schildpad gespot. Het is een middelgroot exemplaar, vertelt de gids ons, maar wij vinden het een joekel! Langzaam legt zij één voor één haar eieren - het zijn net pingpongballetjes - in de kuil die zij heeft gegraven, om ze vervolgens met trage bewegingen van haar achterpoten te bedekken met zand. De eieren zullen na ongeveer twee maanden uitkomen. Nog één zo'n grote schildpad en dan is de show voorbij en rijden we in konvooi terug naar het kamp.
Eigenlijk begint het mooiste spektakel pas de volgende ochtend, wanneer we om vijf uur worden gewekt en we op eigen gelegenheid het strand weer op mogen om de laatst uitgekomen schildpadjes naar zee te zien strompelen. Het wordt al licht, de lucht ziet wit van de krijzende meeuwen op zoek naar een lekker hapje. Enkele toeristen - gelukkig blijft de grote massa weg - proberen zoveel mogelijk schildpadjes te verzamelen in hun als mandje uitgerekte t-shirt, om ze vervolgens naar het aquarium te brengen. Deze geredde schildpadjes worden de volgende nacht alsnog naar zee gebracht. Wanneer om kwart voor zeven de zon opkomt is er geen baby schildpadje meer te bekennen: óf ze hebben de zee gehaald, óf ze zijn al opgegeten. Hun overlevingskans is sowieso heel klein, ook in zee worden zij opgewacht door hongerige wezens.
Zonnebadende Italianen
Ras al Hadd zal misschien nooit een schoonheidsprijs winnen, maar het is wel een heel apart plekje. Alleen al het feit dat dit dorp op het meest noordoostelijke puntje van Oman ligt, waar de onstuimige Indische Oceaan en de rustige Golf van Oman elkaar ontmoeten. Het is een vlak en stoffig stukje land. Het dorp is gelegen aan een binnenmeer dat vol ligt met antieke dhows, en ziet er van een afstandje heel pittoresk uit, met de moskee en het oude fort gebroederlijk naast elkaar. Het Ras al Hadd Hotel is op het eerste gezicht een enorme tegenvaller; een vormeloos gebouw zonder poespas, geen balkons, geen zwembad. Toch prijzen we ons gelukkig hier te zijn, als we na een dagje zwemmen en snorkelen in de heldere baai voor het Turtle Beach Resort - aan de andere kant van het binnenmeer - voorlopig weer genoeg zonnebadende Italianen hebben gezien. Het Ras al Hadd Hotel wordt voornamelijk door de Omani zelf bezocht. Dat geeft ons tenminste nog het idee dat wij in Oman op vakantie zijn en niet in Italië! Onze kamer kijkt uit op het uitgestrekte, saaie strand, waar je in plaats van zonaanbiddende toeristen talloze fourwheeldrives treft, die tot vlak aan het water het strand oprijden.
Sur is een uitgestrekte stad waar je je huurauto hard nodig hebt om alles te kunnen bekijken. Op de scheepswerven zie je hoe de traditionele dhow wordt gemaakt, terwijl aan de oever van het binnenmeer ook een kant en klaar showmodel te bewonderen is. Het is vrijdag; de vrije dag van de Omani. Overal wordt gevoetbald en staan de peperdure auto's in dikke rijen langs de kant van de weg. Vrouwen zien wij pas weer laat in de avond, wanneer zij gaan winkelen. In de supermarkt hoeven zij niet in de rij te staan, daar staan alleen de mannen, en wij... De vrouwen gaan geheel in het zwart gekleed, alleen hun ogen zijn zichtbaar. Ogen die oplichten wanneer ze een hand over het blonde haar van onze zoon strijken.
Op straat is het gezellig druk. Her en der staan groepjes Omani te kletsen, te lachen en spelletjes te spelen. Daarnaast vind je de groepen Indiase mannen; zij vormen de arbeidersklasse van Oman en runnen de zaken in het centrum van de stad. Winkels met mobiele telefoons en allerhande electronica in de vitrines worden afgewisseld met rijen kleermakers.
Futuristische brug
De berichten lopen uiteen; of we de kustroute van Sur naar Muscat kunnen nemen met onze zogenaamde salooncar blijft een gok. We besluiten het erop te wagen. Tot aan Qalhat is de weg goed, en al snel staan we voor Bait Maryam, het huis van Maria. Het enige overblijfsel van een ooit welvarende stad, vernietigd door een aardbeving en de destructieve handelswijze van de Portugezen. In de muren van Bait Maryam vinden we veel oud koraal terug.
Dan wordt de weg slecht, en hobbelen we voorzichtig voort over grote keien, terwijl naast ons volop aan een nieuwe tweebaansweg wordt gewerkt. Essentieel onderdeel van deze nieuwe weg is ongetwijfeld de hoge brug pal voor de ingang van de Wadi Shab. Volgens onze reisgids is dit een van de mooiste wadi's van Oman, maar één blik op die - in deze sprookjesachtige omgeving uit de toon vallende, nogal futuristische - brug, vertelt ons dat tijden zullen veranderen.
De arbeiders die we hier treffen komen vrijwel allemaal uit China. We parkeren de auto tussen de puinhoop onder de brug en lopen op goed geluk de wadi in. Bij het begin liggen veel omgewaaide palmbomen als gevolg van orkaan Gonu. Maar hoe verder we gaan, hoe overweldigender de natuur. Geflankeerd door steile rotswanden, komen we langs heldere, diep groen gekleurde waterpoelen, watervalletjes en palmen. Over de rotsen klimmen we tot aan het einde van de wadi. Halverwege de route werken Indiase arbeiders aan het herstel van het falaj-systeem: irrigatiekanalen die reeds in de oudheid werden gebruikt. Het is hard werk, de zon staat al hoog en de Indiërs zien er moe en bezweet uit.
Dan komen we tot de verrassende ontdekking dat de weg vanaf hier al helemaal geasfalteerd is, alleen de verkeersborden en afritten ontbreken nog. In een sneltreinvaart gaat het nu richting Muscat. Onze euforie vervaagd plots, wanneer we ons realiseren dat we op deze manier niet veel van het land zullen zien. Dus houden we midden op de eenzame weg een auto aan om te vragen waar we er af moeten om de sinkhole van Dibab te bezoeken. Het blijkt vijf kilometer terug te zijn; ook de Omani keren om en gaan ons voor om de plek van een toekomstige afrit te wijzen. Moeizaam rijdend over de keien verlaten we de snelweg weer en bevinden ons al gauw aan de rand van het gigantische twintig meter diepe en veertig meter brede gat met glashelder turquoise water. Over de stenen trap dalen we af naar het water, waar je heerlijk kunt zwemmen en met een snorkel de sponzen kunt bewonderen.
Het is al laat. Met het ondergaan van de zon, verdwijnt ook die mooie turquoise kleur en wordt het tijd om onze weg naar Muscat te vervolgen. Ons rondje door het noordoosten van Oman is compleet, een rondje dat nu zelfs met saloon car heel goed te doen is.
© 2008, Monique van Gaal