QUAN LAN, HET LAATSTE EILAND
Zelfs met de plattegrond van Hon Gai in de hand komen we geen stap vooruit. De stad is uitgebreid, ons kaartje beknopt. Niemand spreekt Engels en de tijd dringt. En we dachten nog wel dat we aan twee uur tijd ruim voldoende hadden om van Bai Chay naar Hon Gai – aan de andere kant van het water – te komen. Aan een gigantische brug tussen de twee plaatsen wordt hard gewerkt. Samen vormen zij Halong City; een weinig bekende naam onder de Vietnamezen. Des te bekender bij de toeristen, die dagelijks met honderden tegelijk in het toeristische Bai Chay verblijven. Maar Hon Gai, dat is een heel ander verhaal…
Boat?
Anderhalf uur geleden: bij de drukke terminal voor charterboten door Halong Bay hadden we tevergeefs gezocht naar een taxi, alleen wat brommertjes wilden ons wel brengen. Maar met een vijfjarig kind en twee rugzakken bedenk je je wel twee keer. Uiteindelijk waren we in een overvolle lokale bus gestapt, die ons na een korte overtocht met de veerdienst in Hon Gai had afgezet. Simpel, dachten we, nu alleen nog even een taxi zoeken. De taxi-chauffeur sprak geen Engels, maar hij had heftig van ‘ja’ geknikt toen we hem vroegen “Quan Lan boat?” en we waren ingestapt. De rit duurde lang. Veel te lang. Ho! Stop! We reden de stad alweer uit, zag hij dat dan niet! Pas toen bleek dat die man geen idee had waar we heen wilden! Woedend waren we uitgestapt zonder een cent te betalen (de meter stond inmiddels al op 22.000 Dong) en begonnen aan de lange weg terug. Lopend. Kind op papa’s nek.
Doorlopen, de boot vertrekt al over een half uur! Iedereen zwaait vriendelijk naar ons, maar Engels praten, ho maar. Waar is toch die ellendige bootterminal? We worden haast wanhopig, want er gaat maar één boot per dag en die móeten we halen. Eindelijk is daar een jongen die twee woorden Engels spreekt. “Jij moet ons helpen”, zeg ik vastberaden en sleur hem mee aan zijn mouw. We lopen een heel eind, door een lange brede straat, langs een communistisch ogend standbeeld, een park, Chinese hotelletjes. Ondertussen vraagt onze redder in nood bedeesd aan passanten of zij misschien iets meer weten. Maar de mensen kennen Quan Lan niet eens, laat staan ‘de boot naar Quan Lan’. Nog maar vijftien minuten, we beginnen te vrezen dat we vannacht in dit vreselijke stadje zullen moeten overnachten. Op de drukke markt vragen we het nogmaals; het moet in de buurt zijn. En dan is daar eindelijk een man die tenmínste weet waar de boot naar Hai Phong vertrekt, wie weet ligt die van ons er ook wel bij. Op een driesprong, met links de terminal voor ferries naar Hai Phong, komt plots een man op een brommer naar ons toe. Hij spreekt buitengewoon goed Engels en legt uit: we zouden de andere kant op moeten lopen, rechtdoor, linksaf en dan helemaal tot het einde van die straat. Nog maar drie kilometer, zegt hij met een brede grijns. Brommertje nodig…? Ja, daag! We vertrouwen hem voor geen cent en stevenen op de terminal af. En ja hoor – zucht – daar rechts om de hoek ligt een plat houten bootje dat over vijf minuten naar Quan Lan zal varen. We hebben het gehaald!
Smal plankje
Natuurlijk vertrekken we met een half uur vertraging, maar daar kunnen we alleen nog maar om lachen. In de overdekte boot staan aan beide zijden wat houten bankjes, het ziet er heel gemoedelijk uit. Bovendien is het niet druk, dus wie moe is kan lekker uitgestrekt op een van de bankjes gaan liggen. De vaart duurt vierenhalf uur; best lang voor een afstand van slechts 55 km. Eerst pruttelen we langs de dramatische karstformaties van Bai Tu Long Bay, daarna worden de eilanden platter en lieflijker. Af en toe leggen we aan in een vissersdorp om passagiers af te zetten of mee te nemen. De mensen aan boord stoppen ons van alles toe: voor ons vreemde vruchten, rijstballen, snoep voor de kleine.
Dan, net wanneer de zon onder gaat, staat daar ineens een huizenhoge stenen pier, tot ver in zee gebouwd. Dit is Quan Lan, het laatste eiland voor de open zee begint. Het is eb, en – shit! – we moeten over een supersmal plankje aan wal gaan; een afstandje van zo’n drie meter, schat ik. Ik voel me net een aspirant-acrobaat wanneer ik zo hoog boven het water in evenwicht probeer te blijven, en kijk vooral níet naar beneden! Gelukkig waren kind en rugzakken al in veiligheid gebracht door doorgewinterde Vietnamese planklopers. Pff, dat ging goed, ik zie nu al op tegen de terugreis!
In het schemerdonker spreekt een oudere man ons aan. Met weinig woorden vertelt hij over een bungalowtje aan zee. We stappen in zijn tuktuk, of iets dat daar op lijkt, en hobbelen een paar minuten lang over een smal zandpad naar de andere kant van het eiland. In het licht van de sterren zien we een enorm strand. In de verte buldert de zee. Het is moeilijk te zien of dit is wat we willen… een primitief houten bungalowtje in de duinen. Een houten vloer met enorme gaten tussen de planken, raampjes met luiken waar de zeewind doorheen blaast, een wastafel die bijna van de muur valt en een deur die met moeite op slot gaat. Maar vanavond kunnen we niet kieskeurig zijn, want waar kunnen we op dit tijdstip nog naartoe? Bovendien is alles voorhanden: een douche met wc, twee grote bedden, een tafeltje, twee stoeltjes, een krakkemikkige kast, een bezem en een fan. Voor het huisje is een stenen terras aangelegd, enkele metertjes boven zee. Meer wensen hebben we eigenlijk niet.
Wanneer we met een zaklantaarn naar het restaurantje lopen, zitten daar een Zwitsers stel en een Duits stel. Zij zijn hier al enkele dagen en praten vol enthousiasme over het eiland. Tijdens de heerlijke, overvloedige maaltijd passeren al onze reisverhalen de revue; zij blijken in Hon Gai precies dezelfde avonturen te hebben beleefd als wij. De Zwitsers hadden er zelfs een extra nacht moeten overnachten, het was ze eenvoudigweg niet gelukt de boot naar Quan Lan te vinden. Dan hebben wij het er nog goed vanaf gebracht!
Na een gezellig avondje bij het kampvuur wordt het tijd om naar bed te gaan. De wind giert door de gaten van het huisje, en het plastic dat onder het dak is bevestigd om eventueel regenwater op te vangen, klappert luidruchtig heen en weer. Vanaf 22.00 uur zal er geen stroom meer zijn. De zee is ver weg, maar je hoort ‘m donderen. In bed denk ik na over wat we vandaag allemaal hebben meegemaakt. Wat een dag…
Idyllische plek
En wat een eiland! De volgende morgen zien we voor het eerst hoe prachtig het strand is. Het is vloed en de hoge golven reiken tot enkele metertjes voor ons huisje. Schitterend! Vanaf ons terras genieten we met volle teugen van het uitzicht op het honderden meters lange strand. Tot er opeens iemand komt vertellen dat het ontbijt klaar staat. Beetje vroeg voor ons om nu al noodle-soup, gebakken ei en bananen te eten, maar wie denkt er nog aan zeuren op zo’n idyllische plek?
De twee Vietnamese vrouwen die ons eten klaar maken spreken – net als de mannen overigens – geen woord Engels, maar met hulp van drie oude, vergeelde woordenboekjes die in de keuken liggen, komen we er wel uit. Een stuk of vijf jonge hondjes rennen om ons heen en er lopen ook twee hongerige varkens rond. Tegen tienen komen er twee toeristen aangewandeld. Oostenrijkers. Zij zijn met de ferry van Van Don eiland gekomen en hebben dus een flinke omweg gemaakt; van de directe verbinding vanaf Hon Gai hadden ze nog niet gehoord. Ik kan het niet nalaten te vragen naar die smalle plank… maar het water had die ochtend zo hoog gestaan, dat het zelfs over de pier heen had geklotst. Voor hun dus geen halsbrekende toeren.
En dan is het tijd om het strand op te gaan, in de golven te springen en zandkastelen te bouwen. Eindelijk een zee zoals een zee moet zijn: met golven. Dat waren we in Noord-Vietnam nog niet tegengekomen. We vinden een oude verscheurde parasol die we zo goed en zo kwaad als het gaat proberen op te zetten, want op Quan Lan staan geen wuivende palmbomen om even lekker onder te gaan zitten. Rond elf uur wordt het weer eb en trekt de zee zich in rap tempo terug. We voelen ons hier gelukkig; mooie omgeving, aardige mensen, een gevoel van avontuur en een droomstrand voor ons alleen.
Aan het einde van de middag wandelen we bij eb wat over het nu enorme strand. Duizenden krabbetjes maken miljoenen zandbolletjes en strooien die om zich heen. Even een kijkje nemen bij de buren, de bungalows van een Amerikaans eco-center. Het ziet er verlaten uit. We lopen langs de houten huisjes, nemen het pad door het pijnbos en komen dan plots uit bij de straat. Rechts van ons ligt het dorp met kleurige stenen huizen, temidden van rijstvelden. Links de pier waar we gisteren aankwamen. Over de weg gaan wat brommers en tuktuks voorbij, auto’s zijn er niet op Quan Lan voor zover wij kunnen zien.
Prachtig strand?
De volgende morgen kijken we met verbazing naar de bergen zeewier die vannacht zijn aangespoeld. Vooral hier aan de zuidkant van het eiland, aan de voet van een heuvel, ligt het vol met zeewier. Het is windstil en ook de zee is vandaag opvallend rustig. Op deze laatste dag willen we eens wat van het eiland zien en rijden we met een tuktuk een uur of twee rond. Langs de pier, door het lieflijke dorp, langs rijstvelden, waterbuffels op de weg. Het is moeilijk voor te stellen dat dit eiland ooit deel uitmaakte van een belangrijke handelsroute tussen Vietnam en China. Aan het einde van de weg, zo’n twaalf kilometer van Quan Lan dorp, heet het Minh Chau. De weg lijkt hier stukgeslagen en er is niks te zien, behalve de golven die met volle kracht tegen de kust beuken. We vragen ons af wat hier nou zo bijzonder aan is? (Onze gids spreekt – wat we inmiddels als vanzelfsprekend ervaren – geen woord Engels.) Pas later, veel later, wanneer we alweer in Nederland terug zijn, wordt duidelijk dat hier een prachtig strand ligt… Bij eb dan.
Op de terugweg maken we een omweg naar het Son Hao strand, nog zo’n mooi strand waarvan op dit tijdstip weinig te zien valt, want ook hier heeft de vloed toegeslagen. Bovendien is de kust flink toegetakeld – misschien het resultaat van tyfoon Damrey die hier twee weken geleden heeft huisgehouden – en er zijn zandzakken neergelegd om verdere afbraak te voorkomen. Het strand zou hier iets witter zijn, maar geef ons ons eigen strand maar! In wat hokken zien we tot onze verbazing drie beren zitten. Het strand ligt er maar verlaten bij in de genadeloos felle zon.
Terug in het dorp doen we boodschappen voor een lunch op ons eigen terras, waar we inmiddels heerlijk in de schaduw van het huisje kunnen zitten. Laat in de middag ga ik op zoek naar het waterschoentje van de kleine, dat gisteren in de golven is verdwenen. Tussen de bergen aangespoeld zeewier ligt van alles: schoenen, slippers, petjes, een baby-broekje, een bh, een flink aantal aanstekers, een dode kwal. Maar het waterschoentje vind ik niet terug.
De volgende morgen brengt de tuktuk ons in alle vroegte naar de pier – waar het water geruststellend hoog staat – voor de boot van zes uur terug naar Hon Gai. Terug naar de drukte van alledag, de drukte van het vasteland van Vietnam. De drukte waaraan Quan Lan (nog) niet lijkt mee te willen doen.
© 2005, Monique van Gaal
Eerder gepubliceerd in Azië Magazine, nr. 113 aug/sep 2006.