Naar een berg in Tibet
Reizen omwille van de doden
Er is een gedachte die mij maar niet loslaat tijdens het lezen van dit boek: die man is verdorie al zeventig jaar oud en nog presteert hij het om zo'n buitengewoon avontuurlijke en uitputtende reis te maken. Chapeau! En er zullen meer momenten van bewondering volgen voor deze oude rot in het vak, de befaamde Engelse reisschrijver Colin Thubron (1939).
Thubron heeft in zijn leven al veel reizen gemaakt en een aantal mooie - inmiddels legendarische - reisboeken geschreven. Eigenlijk had hij het wel een beetje gehad met al dat reizen. Maar wanneer zijn moeder op hoge leeftijd overlijdt, en hij als enige van de familie achter blijft (zijn vader was eerder al gestorven en zijn zus werd op 21-jarige leeftijd bedolven onder een lawine in de Alpen) besluit Thubron in een zwaarmoedige stemming dat hij toch nog maar eens zijn koffers moet pakken. Ditmaal zal het een reis zijn omwille van de doden, om te herinneren en te eren, om verdriet en verlatenheid een plek te geven. "Dus kies je een betekenisvolle plek op aarde uit, alsof je een wereldlijke pelgrimage voorbereidt.", zo lezen wij aan het begin van het boek.
Rondgang om de heilige Kailash
Het wordt de heiligste berg van de wereld, de 6638 meter hoge Kailash in Tibet. Een top die voor maar liefst een vijfde deel van de wereldbevolking van grote betekenis is: boeddhisten, hindoes, jains en aanhangers van het oude Tibetaanse bon-geloof, allemaal hopen ze tenminste eenmaal in hun leven de kora (rondgang) om de berg te voltooien. Thubron begint zijn reis in het kleine dorpje Simikot in het uiterste noordwesten van Nepal, waar hij met de Nepalese gids Iswor en de kok Ram richting de grens met Tibet (China) stapt. Deze avontuurlijke voettocht voert langs valleien, aardverschuivingen, afgronden, hoge passen, afgelegen kloosters en kleine dorpen. Bij de grens aangekomen voegen zij zich bij een Engels gezelschap van trekkers, om geen argwaan onder de Chinese grenswachters te wekken (alleenreizenden zijn verdachte personen voor het "xenofobe China", weet Thubron). Per Land Cruiser vervolgen zij hun weg naar het op de hoogvlakte gelegen heilige Manasarovarmeer. Ook met een rondgang om dit meer kan menig zonde afgespoeld worden. De reis gaat verder naar Darchen, het startpunt van de wandeling om de steile Kailash. Het is de tijd van de Saga Dawa (de boeddhistische heilige maand) en pelgrims komen van heinde en verre. De sneeuw en het ijs beginnen juist te smelten. Tibetanen op flinterdunne gympen - sommigen zelfs met kind op sleeptouw - snellen vrolijk voort naar het hoogste punt van de kora op 6200 meter of vertragen hun gang juist met ononderbroken teraardewerpingen en gebeden. In schril contrast hiermee staan de bedevaartgangers uit het warme zuiden van India, die over het algemeen slecht voorbereid en onwetend over de barre omstandigheden op de Kailash op weg gaan; velen van hen overlijden ter plekke of keren beschaamd onverrichter zake terug.
Meest persoonlijke relaas
Door de herinneringen aan zijn moeder, en de vraag wat hij eigenlijk moet met al haar achtergebleven spullen zoals de liefdesbrieven van zijn vader, wordt het boek Thubrons meest persoonlijke relaas en wellicht daardoor ook zijn meest poëtische. Maar daarnaast valt er ook enorm veel van allerhande reisobservaties te genieten. Hij vertelt van goden en demonen, van bergbeklimmers en reizigers van weleer, van luchtbegrafenissen en het oefenen van de eigen dood. Nieuwsgierig en intelligent als hij is, komt hij met de antwoorden op alle vragen die je tijdens het lezen mogelijk zou kunnen hebben. Het landschap wordt bovendien z beeldend beschreven dat het net is of je naar een natuurfilm zit te kijken. Je kunt je hem precies voorstellen, lopend in dat dorre, onherbergzame landschap. Sterker nog, je voelt jezelf zo nu en dan gewoon naast hem (of ver achter hem, want hij loopt het liefst helemaal alleen) wandelen.
Geen geheimzinnig land
Thubron gaat met een gezonde dosis nuchterheid en opgewektheid op reis. En dat is enorm verfrissend. Ook zet hij Tibet en het boeddhisme niet op een hoog voetstuk. Hij is beschouwend, heeft de nodige voorzichtige twijfels en bedenkingen, maar toont steeds weer zijn nimmer aflatende fascinatie voor alles wat hij onderweg meemaakt en tegenkomt. "Westerse fantasieën over de geheime wijsheid van Tibet komen ongevraagd in mijn hoofd op.", vertelt Thubron ons. En toch laat hij tegelijkertijd zien dat Tibet niet dat geheimzinnige land is, waarvan wij in het westen soms denken dat hier de waarden en gedachten die wij zelf gaandeweg zijn verloren, nog te vinden zijn. Want ook de geschiedenis van Tibet is er een van oorlog en geweld, zelfs tussen kloosters onderling. Kortom, welbeschouwd zijn Tibetanen ook maar mensen. "Het is moeilijk te bepalen hoe wijs of suf deze monniken zijn." mijmert hij. En zo is het maar net. Kritiek op China is er in de vorm van het benoemen van alle wandaden die het land in deze regio gepleegd heeft, maar ook in de passages over de her en der storend in het landschap aanwezige Chinese soldaten die de boel in de gaten houden. Pelgrims lijken hier echter maar weinig aandacht aan te besteden en leggen zich volledig en onverstoorbaar toe op hun heilige missie. Een boek van grote klasse dat bovendien mooi vertaald is door Suzan de Wilde.
Tekst: Monique van Gaal
Eerder gepubliceerd in China Nu, herfst 2011.
© copyright onderweg 2014