GROEN EN BLAUW: Aukstaitija Nationaal Park
Vol verbazing turen we over het lege grasveld. Er staat geen enkele tent! Wat een lachertje, we hebben het er in de auto nog over gehad: wat zouden we doen als de camping vol zou zijn? In Nida, aan de Litouwse kust, was het erg druk geweest op de camping, het is tenslotte hoogseizoen. Er zoemen wel een hoop wespen vlak boven het gras, die hebben lekker het rijk alleen. Het zonnetje probeert voorzichtig tevoorschijn te komen. Gelukkig maar, want tijdens de rit van ongeveer 110 kilometer van Vilnius - de hoofdstad van Litouwen - naar Paluse had het onophoudelijk geregend.
Blokhut
Erg veel zin om hier onze tent op te slaan hebben we niet, dus brengen we eerst maar even een bezoekje aan het toeristenbureautje. Daar horen we dat een nachtje in een blokhut goedkoper is dan een plekje tussen de wespen, dus die keus is snel gemaakt. De blokhut is van steen en staat temidden van talloze slanke, torenhoge pijnbomen. Er staan drie bedden, een tafel en wat stoelen. Meer niet. We kunnen de douches en wc’s in het grote gele houten huis, het ‘Tourism Centre’, gebruiken. Dan pakken we de auto weer en rijden de drie kilometer naar Ignalina, een grotere plaats met betonnen flats die rechtstreeks uit de Sovjet jaren stammen, om wat boodschappen te doen. Een klein uurtje later zitten we heerlijk te lunchen op het terras voor onze hut.
Die middag lopen we wat rond in het piepkleine Paluse, dat als middelpunt van het Aukstaitija Nationaal Park fungeert. Langs de prachtige kerk op de heuvel, gebouwd rond 1750. Het oudste houten kerkje van Litouwen. Achter de kerk ligt de camping. Er staat nu zowaar een tent. Dat moeten we even van naderbij bekijken: nog een Nederlandse familie! Vooruit, even een praatje maken. Hier, neem een bekertje sinaasappelsap en ga zitten. Gezellig hoor. De zoon van de familie is al meteen bij aankomst geprikt door een wesp. Het verbaast ons niks. Dan struinen we langs het water. Paluse is prachtig gelegen aan het Lusiai Meer. Op het strandje waggelen wat zwanen rond op zoek naar mensen die hun picknickmand nog vol met lekkers hebben. Ook ontdekken we een kleine supermarkt. Handig, dan hoeven we niet steeds naar Ignalina te rijden. Het is rustig in Paluse, heerlijk rustig.
Totempaal
Bij het toeristenbureau kopen we een kaart van het nationale park en lopen de volgende dag langs het meer naar het nog kleinere plaatsje Meironys, een afstandje van slechts twee kilometer. Aan het pad staan om de zoveel meter houten beelden: dit is het beeldhouw-pad. Achter elke naam, elk meer, elke heuvel en elk dorp in deze omgeving schuilt wel een verhaal of een legende. Deze gebeeldhouwde totempalen stellen scénes voor uit die volkslegendes.
Litouwers zijn dol op houtsnijwerk. In elke tuin staat wel een houten kunstwerk. Maar ook speeltuin attributen snijden ze graag uit hout; alle dorpen en restaurants hebben wel een veldje waarop wat houten speeltoestellen staan. Ook de huizen en boerderijen zijn van oudsher overwegend van hout gebouwd.
Meironys blijkt een schilderachtig dorp met slechts één straat, kleurige houten huizen aan beide zijden van de doorgaande weg. De meeste huizen zijn voorzien van zo’n typisch Litouws voorportiekje en overal staan bloempotjes. Halverwege het dorp passeren we een bruggetje waaronder we in het stroompje twee kanovaarders zien worstelen met de ondiepte, terwijl ze hun kano’s van het ene meer naar het volgende meer proberen te brengen. Aan het eind van het dorp gaan we aan het water op een steigertje zitten, waar we in de frisse harde wind onze meegenomen lunch - bananen en mandarijnen - oppeuzelen. Ook hier is plek om te kamperen (maar alweer geen tent te bekennen) en er staan twee blokhutten aan het water. Ideale plek om je vakantie door te brengen. En wat zwemt daar in het water tussen het riet? Een bever!
Op de terugweg eten we handen vol kleine framboosjes en bosaardbeitjes die uitnodigend aan de struiken bengelen. Heerlijk zoet zijn ze. De lokale bevolking zelf schijnt graag paddestoelen te plukken. In het park vind je zo’n 600 soorten paddestoelen, waarvan er slechts een honderdtal eetbaar zijn. Maar voor onze onwennige magen zouden zelfs de eetbare wel voor wat buikkrampen kunnen zorgen.
De insecten lijken uit hun middagslaapje ontwaakt te zijn, ze pesten ons de hele weg terug met hun gezoem en blijven steevast op je huid plakken. Er zitten ook wat vervelende stekebeestjes bij.
Aukstaitija in het noordoosten van Litouwen is het eerste nationale park van het land (1974) en heeft een oppervlakte van ruim 400 vierkante kilometer. Tweederde van het gebied bestaat uit bossen, voornamelijk pijnbossen, sommige ouder dan 200 jaar. Her en der tussen die bossen liggen maar liefst 126 helderblauwe meren die met elkaar verbonden zijn door rivieren en smalle stroompjes. Het Tauragnas Meer is met 60 meter het diepste meer van het land. In het park komen veel zeldzame en beschermde planten voor; maar liefst 59% van ‘s lands flora komt op dit stukje van slechts 1% van het totale landoppervlak van Litouwen voor. Diep in de bossen houden elanden, herten, wilde zwijnen, vossen, een enkele wolf en een flink aantal soorten vogels zich schuil.
Alle rond de honderd dorpjes en gehuchten in het park hebben hun authentieke karakter weten te bewaren in de vorm van houten boerderijen in verschillende pastelkleuren; meestal staan er niet meer dan een paar boerderijen van één familie in een gehucht. In totaal wonen er zo’n 2000 mensen in het park. De meeste bezoekers komen in de zomermaanden naar het park; de winters zijn lang en van december tot maart ligt er vaak een dik pak sneeuw op de grond. Daarentegen schijnt het weer in de zomer erg veranderlijk te zijn. Gelukkig kunnen wij daar niet over meepraten; wij hebben vier dagen lang van de zon kunnen genieten.
Beren en wolven
We hebben het nog even nagevraagd bij het toeristenbureau: hoe zit het nou met die beren en wolven in het park? In een enkele folder lees je dat die hier nog voor zouden komen. Ik zou ze graag eens tegenkomen, dat wel, maar liever niet nu, met ons zoontje van vijf erbij… Nee hoor, werd me gerust gesteld, beren komen sporadisch voor in het park, hoogstens een verdwaalde Russische beer. En een wolf, die heeft de jonge gids in de tien jaar die hier hij al werkt, nog maar één keer gezien. En dat was diep in het bos, daar waar de toeristen zich niet ophouden. Gelukkig maar. Alhoewel… het geeft wel aan dat dit park geen echte kopstukken meer te beschermen heeft. Toch is het hier werkelijk paradijselijk. De zon schijnt van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat en er is genoeg te doen. Op onze derde dag in het park gaan we eropuit met de auto. Vanaf Ladakalnis (wat ijsheuvel betekent) hebben we een mooi uitzicht op de bossen en meren van het park. Alles om ons heen is groen en blauw. De heuvel is 175 meter hoog, heel wat voor een vlak land als Litouwen.
Vlak voor Ginuciai, ingeklemd tussen de meren Ukojas en Linkmenas, stoppen we bij het volgende informatiebord langs de weg. Hier ligt een zogenaamde piliakalnis: een oude vestingheuvel. In de Middeleeuwen stond op zo’n heuvel vaak een houten fort of een versterkte nederzetting. In Litouwen vind je honderden van deze piliakalniai (de meervoudsvorm). We beklimmen de treden en komen terecht bij een open plek waar ooit zoveel geschiedenis is geschreven. Er is echter niets, maar dan ook niets, van over en mijn verbeelding is ontoereikend om mij er ook maar iets van voor te kunnen stellen. Maar wat geeft dat? Het bos is mooi, wat willen we nog meer.
Bij de 19e eeuwse watermolen van Ginuciai staan aardig wat Litouwse auto’s geparkeerd. Al die toeristen in eigen land spetteren en plonsen in het watertje achter de molen. Ze doen hun best om tegen de stroom van het water in te zwemmen. Geef ze eens ongelijk, het is een mooie warme dag vandaag. Toch kiezen wij ervoor een rustiger plekje uit te zoeken om te water te gaan. Aan het Dringis meer vinden we een lege camping met wat steigers en een trappetje. Hier kunnen we heerlijk even zwemmen. En wat een rust, die slechts aangenaam onderbroken wordt door een authentieke gezette boerin - compleet met soepjurk en hoofddoekje, zo uit het Sovjet tijdperk gewandeld - die haar koe aan het uitlaten is. Ze laat de koe een tijdlang lekker drinken uit het meer, en keuvelt wat met een tweede boerin die er inmiddels bij is komen staan, om dan weer langzaam achter de heuvel te verdwijnen.
Roeiboot
Op onze laatste dag huren we voor de hele middag een roeiboot. Toch eigenlijk de allerbeste manier om van deze omgeving te genieten. De lucht is (alweer) strakblauw en het is met de dag warmer geworden. We roeien langs de oevers van het Lusiai Meer tot een eindje voorbij Meironys en springen zo nu en dan het water in om af te koelen. Alleen de prikkebeestjes en ware zoemprojectielen zouden eventueel ons dagje op het water hebben kunnen verknallen, ze zijn continue aanwezig. Die avond begint het te regenen en we besluiten dat dat het startsein is om verder te reizen.
Maar we zullen het land pas verlaten nadat we nog even langs de beruchte Ignalina kerncentrale van het (nieuwere weliswaar) type Tsjernobyl, en door de Russische stad Visaginas hebben gereden. De weg ernaartoe wordt geflankeerd door dikke buizen en electriciteitspalen. Visaginas blijkt een keurige, maar saaie stad vol met flatgebouwen en parkjes. De stad is destijds speciaal gebouwd voor de werknemers van de kerncentrale. Met de bouw van de centrale werd in 1975 begonnen, net een jaar na de opening van Aukstaitija. Echter, onder druk van de EU werd de eerste kernreactor al in 2004 stilgezet, terwijl de tweede en laatste kernreactor in 2009 zal verdwijnen. Het is nog maar de vraag wat er daarna met al die inwoners van Visaginas moet gebeuren en waar Litouwen haar energie vandaan denkt te halen, want nu voorziet de centrale in 75% van de energiebehoefte van het land. Veel zien we niet van de centrale. En dat is eigenlijk maar goed ook, want liever houden we het mooie, groen-blauwe beeld van het Aukstaitija Nationaal Park nog wat langer vast.
© 2006, Monique van Gaal
Gepubliceerd in Nordic Magazine, najaar 2007.